Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990

 

Artikel 1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Onze Ministers: Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie gezamenlijk;
dierenarts: degene
a
aan wie op grond van het afleggen van een examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Master op het gebied van de diergeneeskunde is verleend, of
b
die op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van de opleiding diergeneeskunde in het bezit is van een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd hebben van het afsluitend examen van die opleiding, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
para-veterinair: degene die krachtens artikel 4 is toegelaten tot de uitoefening van de diergeneeskunde in beperkte omvang;
dierverloskundige: degene die ingevolge artikel 5 is toegelaten tot de daarbedoelde handelingen;
kastreur: degene die ingevolge artikel 6 is toegelaten tot de daarbedoelde handelingen;
onvruchtbaar maken: het tijdelijk of blijvend opheffen van het vermogen van een mannelijk of vrouwelijk dier tot voortplanting;
operatie: instrumentele ingreep bij dieren, gepaard gaande met verbreking van de natuurlijke samenhang van levende weefsels, het afnemen van bloed daaronder begrepen;
diergeneesmiddel en biologisch diagnosticum: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Diergeneesmiddelenwet;
houder van dieren: eigenaar, houder of hoeder van dieren;
uitoefening van de diergeneeskunde: het als beroep verrichten van een of meer der navolgende handelingen:
a
het onderzoeken van een dier, het voorschrijven of toepassen van een behandeling, operatie daaronder begrepen, bij een dier, één en ander voor zover zulks strekt ter voorkoming of genezing van een infectieziekte of een parasitaire ziekte bij dat dier dan wel ter genezing, leniging, onderkenning of opheffing van een aandoening, ziekte, ziekteverschijnsel, in- of uitwendig letsel, pijn of gebrek bij dat dier;
c
het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht van een dier, waaronder begrepen het verrichten van daarmede verband houdende operaties;
d
het onvruchtbaar maken van een dier;
e
het verrichten op een gezond dier van andere operaties dan die welke behoren tot de onder c en d genoemde handelingen.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen met uitoefening van de diergeneeskunde wordt gelijkgesteld het als beroep verrichten van bij of krachtens die maatregel aangewezen handelingen met betrekking tot het transplanteren van eicellen of embryo?s van dieren.
3
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt het verrichten van dierproeven of proeven in de zin van de Wet op de dierproeven (Stb. 1977, 67) niet als "uitoefening van de diergeneeskunde" aangemerkt, tenzij deze handelingen plaatsvinden op verzoek van de houder van het desbetreffende dier met het oog op dat dier zelf.
4
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in die maatregel aangewezen handelingen, verricht bij daarbij aangewezen dieren of door daarbij aangewezen categorieën van personen, niet als "uitoefening van de diergeneeskunde" worden aangemerkt.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •